.\" Automatically generated by Pod::Man 4.14 (Pod::Simple 3.43) .\" .\" Standard preamble: .\" ======================================================================== .de Sp \" Vertical space (when we can't use .PP) .if t .sp .5v .if n .sp .. .de Vb \" Begin verbatim text .ft CW .nf .ne \\$1 .. .de Ve \" End verbatim text .ft R .fi .. .\" Set up some character translations and predefined strings. \*(-- will .\" give an unbreakable dash, \*(PI will give pi, \*(L" will give a left .\" double quote, and \*(R" will give a right double quote. \*(C+ will .\" give a nicer C++. Capital omega is used to do unbreakable dashes and .\" therefore won't be available. \*(C` and \*(C' expand to `' in nroff, .\" nothing in troff, for use with C<>. .tr \(*W- .ds C+ C\v'-.1v'\h'-1p'\s-2+\h'-1p'+\s0\v'.1v'\h'-1p' .ie n \{\ . ds -- \(*W- . ds PI pi . if (\n(.H=4u)&(1m=24u) .ds -- \(*W\h'-12u'\(*W\h'-12u'-\" diablo 10 pitch . if (\n(.H=4u)&(1m=20u) .ds -- \(*W\h'-12u'\(*W\h'-8u'-\" diablo 12 pitch . ds L" "" . ds R" "" . ds C` "" . ds C' "" 'br\} .el\{\ . ds -- \|\(em\| . ds PI \(*p . ds L" `` . ds R" '' . ds C` . ds C' 'br\} .\" .\" Escape single quotes in literal strings from groff's Unicode transform. .ie \n(.g .ds Aq \(aq .el .ds Aq ' .\" .\" If the F register is >0, we'll generate index entries on stderr for .\" titles (.TH), headers (.SH), subsections (.SS), items (.Ip), and index .\" entries marked with X<> in POD. Of course, you'll have to process the .\" output yourself in some meaningful fashion. .\" .\" Avoid warning from groff about undefined register 'F'. .de IX .. .nr rF 0 .if \n(.g .if rF .nr rF 1 .if (\n(rF:(\n(.g==0)) \{\ . if \nF \{\ . de IX . tm Index:\\$1\t\\n%\t"\\$2" .. . if !\nF==2 \{\ . nr % 0 . nr F 2 . \} . \} .\} .rr rF .\" ======================================================================== .\" .IX Title "start-stop-daemon 8" .TH start-stop-daemon 8 "2023-05-11" "1.21.22" "dpkg suite" .\" For nroff, turn off justification. Always turn off hyphenation; it makes .\" way too many mistakes in technical documents. .if n .ad l .nh .SH "NAAM" .IX Header "NAAM" start-stop-daemon \- start en stopt systeemachtergronddiensten .SH "OVERZICHT" .IX Header "OVERZICHT" \&\fBstart-stop-daemon\fR [\fIoptie\fR...] \fIcommando\fR .SH "BESCHRIJVING" .IX Header "BESCHRIJVING" \&\fBstart-stop-daemon\fR wordt gebruikt om het cre\(:eren en afsluiten van processen op systeemniveau te regelen. Door een van de overeenkomstige opties te gebruiken kan \fBstart-stop-daemon\fR geconfigureerd worden om bestaande exemplaren te vinden van actieve processen. .PP \&\fBOpmerking:\fR tenzij \fB\-\-pid\fR of \fB\-\-pidfile\fR opgegeven werden, gedraagt \fBstart-stop-daemon\fR zich gelijk \fBkillall\fR(1). \fBstart-stop-daemon\fR zal de procestabel overlopen op zoek naar processen die overeenkomen met de procesnaam, het moeder-pid, uid en/of gid (als ze opgegeven werden). Voor elk proces dat een overeenkomst oplevert, zal verhinderd worden dat \fB\-\-start\fR het proces opstart. Aan alle overeenkomende processen zal het TERM-signaal (of het signaal dat met \fB\-\-signal\fR of \fB\-\-retry\fR opgegeven werd) gegeven worden, indien \fB\-\-stop\fR opgegeven werd. Voor achtergronddiensten met langlevende dochterprocessen die bij een \fB\-\-stop\fR moeten blijven bestaan, moet u een pid-bestand opgeven. .SH "COMMANDO'S" .IX Header "COMMANDO'S" .IP "\fB\-S\fR, \fB\-\-start\fR [\fB\-\-\fR] \fIargumenten\fR" 4 .IX Item "-S, --start [--] argumenten" Nagaan of het opgegeven proces bestaat. Indien een dergelijk proces bestaat, doet \fBstart-stop-daemon\fR niets en sluit het af met foutstatus 1 (0 indien \fB\-\-oknodo\fR opgegeven werd). Indien een dergelijk proces niet bestaat, start het een exemplaar ervan, door het programma te gebruiken dat ofwel met \fB\-\-exec\fR opgegeven werd, ofwel met \fB\-\-startas\fR als dat gebruikt werd. Eventuele argumenten die na \fB\-\-\fR opgegeven werden aan de commandoregel, worden ongewijzigd doorgegeven aan het programma dat opgestart wordt. .IP "\fB\-K\fR, \fB\-\-stop\fR" 4 .IX Item "-K, --stop" Gaat na of het opgegeven proces bestaat. Indien een dergelijk proces bestaat, geeft \fBstart-stop-daemon\fR het het signaal dat met \fB\-\-signal\fR opgegeven werd en sluit dan af met foutstatus 0. Indien een dergelijk proces niet bestaat, sluit \fBstart-stop-daemon\fR af met foutstatus 1 (0 indien \fB\-\-oknodo\fR opgegeven werd). Indien \fB\-\-retry\fR opgegeven werd, zal \fBstart-stop-daemon\fR controleren of het/de proces(sen) be\(:eindigd werden. .IP "\fB\-T\fR, \fB\-\-status\fR" 4 .IX Item "-T, --status" Gaat het bestaan van een opgegeven proces na en geeft een afsluitstatuscode terug die in overeenstemming is met de LSB-acties voor initialisatiescripts (\s-1LSB\s0 Init Script Actions) (sinds versie 1.16.1). .IP "\fB\-H\fR, \fB\-\-help\fR" 4 .IX Item "-H, --help" Informatie over het gebruik tonen en afsluiten. .IP "\fB\-V\fR, \fB\-\-version\fR" 4 .IX Item "-V, --version" De programmaversie tonen en afsluiten. .SH "OPTIES" .IX Header "OPTIES" .SS "Vergelijkingsopties" .IX Subsection "Vergelijkingsopties" .IP "\fB\-\-pid\fR \fIpid\fR" 4 .IX Item "--pid pid" Nagaan of een proces bestaat met het opgegeven \fIpid\fR (sinds versie 1.17.6). Het \fIpid\fR moet een getal zijn groter dan 0. .IP "\fB\-\-ppid\fR \fImoeder-pid\fR" 4 .IX Item "--ppid moeder-pid" Nagaan of een proces bestaat met het opgegeven moeder-pid \fImoeder-pid\fR (sinds versie 1.17.7). Het \fImoeder-pid\fR moet een getal zijn groter dan 0. .IP "\fB\-p\fR, \fB\-\-pidfile\fR \fIpid-bestand\fR" 4 .IX Item "-p, --pidfile pid-bestand" Nagaan of een proces het bestand \fIpid-bestand\fR aangemaakt heeft. .Sp \&\fBOpmerking:\fR deze vergelijkingsoptie alleen gebruiken, kan ertoe leiden dat geageerd wordt op niet-bedoelde processen in het geval het oude proces eindigde zonder dat het in staat was het \fIpid-bestand\fR te verwijderen. .Sp \&\fBWaarschuwing:\fR deze vergelijkingsoptie gebruiken met een pid-bestand dat door iedereen beschreven kan worden, of deze enkel gebruiken met een achtergronddienst die het pid-bestand wegschrijft als gebruiker zonder bijzondere rechten, zal met een foutmelding geweigerd worden (sinds versie 1.19.3) omdat het een veiligheidsrisico inhoudt. Dit is omdat elke gebruiker er naartoe kan schrijven, of omdat de inhoud van het pid-bestand niet vertrouwd kan worden als de achtergronddienst aangetast raakt, met als resultaat dat een programmauitvoerder met bijzondere rechten (zoals een init-script dat als systeembeheerder uitgevoerd wordt) op gelijk welk systeemproces kan inwerken. Het gebruik van \fI/dev/null\fR is vrijgesteld van deze controles. .IP "\fB\-x\fR, \fB\-\-exec\fR \fIprogramma\fR" 4 .IX Item "-x, --exec programma" Op processen controleren welke exemplaren zijn van dit \fIprogramma\fR. Het argument \fIprogramma\fR moet een absolute padnaam zijn. .Sp \&\fBOpmerking:\fR met ge\(:interpreteerde scripts kan dit anders dan bedoeld werken, aangezien de interpreter aangewezen zal worden als het bedoelde programma. Houd er rekening mee dat ook processen die in een chroot uitgevoerd worden een overeenkomst zullen opleveren. Het kan dus nodig zijn om bijkomende vergelijkingsrestricties op te geven. .IP "\fB\-n\fR, \fB\-\-name\fR \fIprocesnaam\fR" 4 .IX Item "-n, --name procesnaam" Nagaan of er processen bestaan die de naam \fIprocesnaam\fR hebben. De \fIprocesnaam\fR is meestal de bestandsnaam van het proces, maar dat kan door het proces zelf gewijzigd zijn. .Sp \&\fBOpmerking:\fR op de meeste systemen wordt deze informatie gehaald uit de kernel uit de comm-naam van het proces. De limiet voor de lengte ervan heeft de tendens relatief klein te zijn (uitgaan van meer dan 15 tekens is niet-overdraagbaar). .IP "\fB\-u\fR, \fB\-\-user\fR \fIgebruikersnaam\fR|\fIuid\fR" 4 .IX Item "-u, --user gebruikersnaam|uid" Nagaan of er processen zijn die eigendom zijn van de gebruiker die met \fIgebruikersnaam\fR of \fIuid\fR opgegeven werd. .Sp \&\fBOpmerking:\fR enkel deze vergelijkingsoptie gebruiken zal ertoe leiden dat geageerd wordt op alle processen die met de gebruiker overeenkomen. .SS "Algemene opties" .IX Subsection "Algemene opties" .IP "\fB\-g\fR, \fB\-\-group\fR \fIgroep\fR|\fIgid\fR" 4 .IX Item "-g, --group groep|gid" Naar \fIgroep\fR of \fIgid\fR veranderen bij het starten van het proces. .IP "\fB\-s\fR, \fB\-\-signal\fR \fIsignaal\fR" 4 .IX Item "-s, --signal signaal" Samen met \fB\-\-stop\fR gebruikt, geeft het op welk signaal moet gestuurd worden naar de processen die gestopt worden (standaard is dat \s-1TERM\s0). .IP "\fB\-R\fR, \fB\-\-retry\fR \fIverlooptijd\fR|\fIschema\fR" 4 .IX Item "-R, --retry verlooptijd|schema" Samen met \fB\-\-stop\fR gebruikt, geeft het aan dat \fBstart-stop-daemon\fR moet nagaan of het/de proces(sen) stoppen. Het zal bij herhaling controleren of er eventueel processen actief zijn die een overeenkomst opleveren, totdat dit voor geen enkel proces nog het geval is. Indien de processen niet afsluiten, dan zal het verdere actie ondernemen, zoals aangegeven door het schema. .Sp Indien \fIverlooptijd\fR opgegeven werd in plaats van \fIschema\fR, dan wordt het schema \fIsignaal\fR\fB/\fR\fIverlooptijd\fR\fB/KILL/\fR\fIverlooptijd\fR gebruikt, waarbij \fIsignaal\fR het signaal is dat opgegeven werd met \fB\-\-signal\fR. .Sp \&\fIschema\fR is een lijst van minstens twee items, van elkaar gescheiden door slashes (\fB/\fR). Elk item kan \fB\-\fR\fIsignaalnummer\fR of [\fB\-\fR]\fIsignaalnaam\fR zijn, hetgeen betekent dat dit signaal gegeven moet worden, of \fIverlooptijd\fR, hetgeen betekent dat dit aantal seconden gewacht moet worden op het afsluiten van de processen, of \fBforever\fR, hetgeen betekent dat de rest van het schema zo nodig permanent herhaald moet worden. .Sp Indien het einde van het schema bereikt wordt en \fBforever\fR niet opgegeven werd, dan zal \fBstart-stop-daemon\fR afsluiten met de foutstatus 2. Indien een schema opgegeven werd, dan wordt elk signaal dat met \fB\-\-signal\fR opgegeven werd, genegeerd. .IP "\fB\-a\fR, \fB\-\-startas\fR \fIpadnaam\fR" 4 .IX Item "-a, --startas padnaam" Samen met \fB\-\-start\fR gebruikt, start dit het proces dat met \fIpadnaam\fR opgegeven werd. Indien dit niet opgegeven werd, wordt als standaard het argument gebruikt dat bij \fB\-\-exec\fR opgegeven werd. .IP "\fB\-t\fR, \fB\-\-test\fR" 4 .IX Item "-t, --test" De acties die ondernomen zouden worden tonen en de passende terugkeerwaarde geven, maar geen actie ondernemen. .IP "\fB\-o\fR, \fB\-\-oknodo\fR" 4 .IX Item "-o, --oknodo" Afsluitstatus 0 teruggeven in plaats van 1 indien er geen acties ondernomen werden(/zouden worden). .IP "\fB\-q\fR, \fB\-\-quiet\fR" 4 .IX Item "-q, --quiet" Geen informatieve berichten weergeven; enkel foutmeldingen tonen. .IP "\fB\-c\fR, \fB\-\-chuid\fR \fIgebruikersnaam\fR|\fIuid\fR[\fB:\fR\fIgroep\fR|\fIgid\fR]" 4 .IX Item "-c, --chuid gebruikersnaam|uid[:groep|gid]" Naar deze gebruikersnaam/uid veranderen voordat het proces gestart wordt. U kunt ook een groep opgeven door een \fB:\fR toe te voegen en dan de groep of gid op te geven op dezelfde manier als voor het commando \fBchown\fR(1) (\fIgebruiker\fR\fB:\fR\fIgroep\fR). Indien een gebruiker opgegeven wordt zonder een groep, dan wordt voor die gebruiker zijn primaire \s-1GID\s0 gebruikt. Bij het gebruik van deze optie moet u er zich van bewust zijn dat ook de primaire en bijkomende groepen ingesteld worden, ook als de optie \fB\-\-group\fR niet opgegeven werd. De optie \fB\-\-group\fR dient enkel voor groepen waartoe de gebruiker normaal niet behoort (zoals het voor een specifiek proces instellen van een groepslidmaatschap voor algemene gebruikers zoals \fBnobody\fR). .IP "\fB\-r\fR, \fB\-\-chroot\fR \fIhoofdmap\fR" 4 .IX Item "-r, --chroot hoofdmap" Chdir en chroot naar \fIhoofdmap\fR voordat het proces gestart wordt. Merk op dat het pid-bestand ook na het chrooten gemaakt wordt. .IP "\fB\-d\fR, \fB\-\-chdir\fR \fIpad\fR" 4 .IX Item "-d, --chdir pad" Chdir naar \fIpad\fR voordat het proces gestart wordt. Dit gebeurt na het chrooten als de optie \fB\-r\fR|\fB\-\-chroot\fR ingesteld werd. Indien dit niet opgegeven wordt, dan zal \fBstart-stop-daemon\fR een chdir naar de hoofdmap uitvoeren voordat het proces gestart wordt. .IP "\fB\-b\fR, \fB\-\-background\fR" 4 .IX Item "-b, --background" Wordt meestal gebruikt bij programma's die zich niet uit zichzelf afsplitsen. Deze optie dwingt \fBstart-stop-daemon\fR om een nieuw proces (fork) te beginnen voordat het proces wordt gestart, en dwingt het naar de achtergrond. .Sp \&\fBWaarschuwing: start-stop-daemon\fR kan de afsluitstatus van het proces niet opvolgen mocht de uitvoering ervan om \fBeen of andere\fR reden mislukken. Dit is een laatste toevlucht en is enkel bedoeld voor programma's waarvoor het ofwel geen zin heeft om uit zichzelf een nieuw proces (fork) te beginnen, of waarvoor het ondoenbaar is om code toe te voegen waardoor ze dat uit zichzelf zouden doen. .IP "\fB\-\-notify\-await\fR" 4 .IX Item "--notify-await" Wachten tot het achtergrondproces een kennisgeving zendt dat het gereed is, vooraleer de dienst als opgestart beschouwd wordt (sinds versie 1.19.3). Dit past elementen van het 'readiness protocol' van systemd toe, zoals dit in de man-pagina \fBsd_notify\fR(3) gespecificeerd wordt. De volgende variabelen worden ondersteund: .RS 4 .IP "\fBREADY=1\fR" 4 .IX Item "READY=1" Het programma is gereed om zijn dienstverlening aan te bieden en dus kunnen we veilig afsluiten. .IP "\fBEXTEND_TIMEOUT_USEC=\fR\fIaantal\fR" 4 .IX Item "EXTEND_TIMEOUT_USEC=aantal" Het programma vraagt om de wachttijd uit te breiden met \fIaantal\fR microseconden. Dit stelt de huidige wachttijd opnieuw in op de opgegeven waarde. .IP "\fBERRNO=\fR\fInummer\fR" 4 .IX Item "ERRNO=nummer" Het programma sluit af met een foutmelding. Hetzelfde doen en van de \fBerrno\fR\-waarde de gebruikersvriendelijke tekenreeks tonen. .RE .RS 4 .RE .IP "\fB\-\-notify\-timeout\fR \fIwachttijd\fR" 4 .IX Item "--notify-timeout wachttijd" Een wachttijd instellen voor de optie \fB\-\-notify\-await\fR (sinds versie 1.19.3). Wanneer de wachttijd verlopen is, zal \fBstart-stop-daemon\fR afsluiten met een foutmelding en zal niet gewacht worden op de kennisgeving van gereedheid. Standaard is dit \fB60\fR seconden. .IP "\fB\-C\fR, \fB\-\-no\-close\fR" 4 .IX Item "-C, --no-close" Een eventuele bestandsindicator niet sluiten bij het naar de achtergrond dwingen van de achtergronddienst (sinds version 1.16.5). Gebruikt met het oog op debuggen om de uitvoer van het proces te zien of om bestandsindicatoren om te leiden om de procesuitvoer te loggen. Enkel relevant als \fB\-\-background\fR gebruikt wordt. .IP "\fB\-O\fR, \fB\-\-output\fR \fIpadnaam\fR" 4 .IX Item "-O, --output padnaam" \&\fBstdout\fR en \fBstderr\fR omleiden naar \fIpadnaam\fR wanneer de achtergronddienst naar de achtergrond gedwongen wordt (sinds versie 1.20.6). Enkel relevant bij het gebruik van \fB\-\-background\fR. .IP "\fB\-N\fR, \fB\-\-nicelevel\fR \fIgeheel-getal\fR" 4 .IX Item "-N, --nicelevel geheel-getal" Dit wijzigt de prioriteit van het proces voor het gestart wordt. .IP "\fB\-P\fR, \fB\-\-procsched\fR \fIbeleid\fR\fB:\fR\fIprioriteit\fR" 4 .IX Item "-P, --procsched beleid:prioriteit" Dit wijzigt het procesplannerbeleid en de procesplannerprioriteit van het proces voor het gestart wordt (sinds versie 1.15.0). Facultatief kan de prioriteit opgegeven worden door een \fB:\fR, gevolgd door de waarde, toe te voegen. De standaard\fIprioriteit\fR is 0. De momenteel ondersteunde waarden voor beleid zijn \fBother\fR, \fBfifo\fR en \fBrr\fR. .Sp Deze optie doet mogelijk niets op sommige systemen waar POSIX-procesplanning niet wordt ondersteund. .IP "\fB\-I\fR, \fB\-\-iosched\fR \fIklasse\fR\fB:\fR\fIprioriteit\fR" 4 .IX Item "-I, --iosched klasse:prioriteit" Dit wijzigt de IO-plannerklasse en IO-plannerprioriteit van het proces voor het gestart wordt (sinds versie 1.15.0). Facultatief kan de prioriteit opgegeven worden door een \fB:\fR, gevolgd door de waarde, toe te voegen. De standaard\fIprioriteit\fR is 4, tenzij \fIklasse\fR \fBidle\fR is. In dat geval zal \fIprioriteit\fR steeds 7 zijn. De momenteel ondersteunde waarden voor \fIklasse\fR zijn \fBidle\fR, \fBbest-effort\fR en \fBreal-time\fR. .Sp Deze optie doet mogelijk niets op sommige systemen waar Linux IO-planning niet wordt ondersteund. .IP "\fB\-k\fR, \fB\-\-umask\fR \fImasker\fR" 4 .IX Item "-k, --umask masker" Dit stelt het umask van het proces in voor het gestart wordt (sinds versie 1.13.22). .IP "\fB\-m\fR, \fB\-\-make\-pidfile\fR" 4 .IX Item "-m, --make-pidfile" Wordt gebruikt bij het starten van een programma dat zijn eigen pid-bestand niet cre\(:eert. Deze optie zal \fBstart-stop-daemon\fR het bestand waarnaar met \fB\-\-pidfile\fR verwezen wordt, doen aanmaken en er het pid in doen plaatsen juist voor het uitvoeren van het proces. Merk op dat het bestand bij het stoppen van het programma enkel verwijderd zal worden als \fB\-\-remove\-pidfile\fR gebruikt wordt. .Sp \&\fBOpmerking:\fR het is mogelijk dat deze functionaliteit niet in alle gevallen werkt. Dit is in het bijzonder zo als het programma dat uitgevoerd wordt, een nieuw proces (fork) begint vanuit zijn hoofdproces. Daarom is dit gewoonlijk enkel nuttig in combinatie met de optie \fB\-\-background\fR. .IP "\fB\-\-remove\-pidfile\fR" 4 .IX Item "--remove-pidfile" Wordt gebruikt bij het stoppen van een programma dat zijn eigen pid-bestand niet verwijdert (sinds versie 1.17.19). Deze optie zal \fBstart-stop-daemon\fR het bestand waarnaar met \fB\-\-pidfile\fR verwezen wordt, doen verwijderen na het be\(:eindigen van het proces. .IP "\fB\-v\fR, \fB\-\-verbose\fR" 4 .IX Item "-v, --verbose" Uitvoerige informatieve mededelingen weergeven. .SH "AFSLUITSTATUS" .IX Header "AFSLUITSTATUS" .IP "\fB0\fR" 4 .IX Item "0" De gevraagde actie werd uitgevoerd. Indien \fB\-\-oknodo\fR opgegeven werd, is het ook mogelijk dat er niets gedaan moest worden. Dit kan het geval zijn als \fB\-\-start\fR opgegeven werd en er al een overeenkomstig proces actief was, of als \fB\-\-stop\fR opgegeven werd en er geen overeenkomstige processen waren. .IP "\fB1\fR" 4 .IX Item "1" Indien \fB\-\-oknodo\fR niet opgegeven werd en niets gedaan werd. .IP "\fB2\fR" 4 .IX Item "2" Indien \fB\-\-stop\fR en \fB\-\-retry\fR opgegeven werden, maar het einde van het schema bereikt werd en de processen nog steeds actief waren. .IP "\fB3\fR" 4 .IX Item "3" Elke andere fout. .PP Bij het gebruik van het commando \fB\-\-status\fR, worden de volgende statuscodes teruggegeven: .IP "\fB0\fR" 4 .IX Item "0" Het programma is actief. .IP "\fB1\fR" 4 .IX Item "1" Het programma is niet actief en het pid-bestand bestaat. .IP "\fB3\fR" 4 .IX Item "3" Het programma is niet actief. .IP "\fB4\fR" 4 .IX Item "4" Niet in staat om de status van het programma te bepalen. .SH "VOORBEELD" .IX Header "VOORBEELD" De achtergronddienst \fBfood\fR starten, tenzij er al \('e\('en actief is (een proces met als naam food, dat actief is als gebruiker food met de pid in food.pid): .Sp .Vb 3 \& start\-stop\-daemon \-\-start \-\-oknodo \-\-user food \-\-name food \e \& \-\-pidfile /run/food.pid \-\-startas /usr/sbin/food \e \& \-\-chuid food \-\- \-\-daemon .Ve .PP \&\fB\s-1SIGTERM\s0\fR naar \fBfood\fR sturen en tot 5 seconden wachten op zijn be\(:eindiging: .Sp .Vb 2 \& start\-stop\-daemon \-\-stop \-\-oknodo \-\-user food \-\-name food \e \& \-\-pidfile /run/food.pid \-\-retry 5 .Ve .PP Demonstratie van een aangepast schema om \fBfood\fR te stoppen: .Sp .Vb 2 \& start\-stop\-daemon \-\-stop \-\-oknodo \-\-user food \-\-name food \e \& \-\-pidfile /run/food.pid \-\-retry=TERM/30/KILL/5 .Ve